Expertvisie: Warmtepompen in de woningbouw

21.01.2020

Expertvisie: Warmtepompen in de woningbouw


Kathelijne Bouw is als onderzoeker verbonden aan de Hanzehogeschool Groningen. Haar promotieonderzoek gaat over de warmtetransitie in de gebouwde omgeving.

Kansen in de bestaande bouw
Met de opkomst van aardgasvrije wijken zal de markt voor warmtepompen zich de komende jaren steeds meer richten op de bestaande bouw. Voornamelijk in wijken met goed geïsoleerde woningen van na ca. 1990, lijken warmtepompen een aantrekkelijk alternatief voor aardgas. In oudere woningen moet eerst worden geïsoleerd tot minimaal label A. Dat wordt tot nu toe vooral gedaan in Nul-op-de-Meter (NoM) renovaties, met name in de sociale woningbouw. Bij particuliere woningen wordt doorgaans eerder gekozen voor een hybride warmtepomp dan voor grootschalig isoleren met een volledig elektrische warmtepomp. Een projectmatige aanpak is vereist waarbij de installatie van de warmtepomp, isolatie én soms ook ventilatie tegelijk aangepakt moeten worden.

ThuisBaas (Urgenda) is een van de weinige initiatieven die zich inzet om bestaande particuliere woningen energieneutraal te maken, waarbij meestal een warmtepomp wordt toegepast1. De toepassing van warmtepompen in particuliere woningen blijft echter een niche. De planmatige aanpak die inherent is aan de wijkgerichte benadering in de transitie naar aardgasvrije woonwijken biedt echter kansen voor een grootschalige toepassing van warmtepompen.

Alternatieven voor aardgasvrij
Het potentiele aandeel van warmtepompen in aardgasvrije wijken, is mede afhankelijk van de verschillende alternatieven die beschikbaar zijn. Er zijn in feite drie hoofdvarianten voor het aardgasvrij maken van woningen: all-electric met een warmtepomp, een warmtenet of een hybride warmtepomp met (op termijn) groen gas. Door verschillende adviesbureaus wordt voor gemeenten berekend welke variant het goedkoopst is. In de regel geldt: in heel oude woningen, wijken met een heel lage bebouwingsdichtheid en woningen in historische binnensteden wordt gekozen voor hybride, voor woningen na 1990 voor all-electric en oudere wijken met een relatief hoge bebouwingsdichtheid voor een warmtenet. Door de beperkte beschikbaarheid van groen gas, wordt hybride alleen toegepast wanneer de andere alternatieven technisch te ingewikkeld of economisch onhaalbaar zijn.

In onderzoek van de Hanzehogeschool is per woningtype berekend welke variant het beste scoort2. Daarbij hebben we niet alleen gekeken naar de totale investeringskosten (incl. aanpassingen aan de infrastructuur, koken, etc.), maar ook naar de CO2-emissiereductie, haalbaarheid voor de eindgebruiker (hoe goed de investering zich binnen 15 jaar terugverdient) en naar de mitigatiekosten (hoeveel het kost om 1 kg CO2 te besparen). Voor een zinvolle vergelijking zijn we er in deze studie van uitgegaan dat alle woningen worden geïsoleerd tot label B en bij een volledig elektrische warmtepomp tot label A. We gaan voor deze woningtypen uit van individuele luchtwarmtepompen. Bij een warmtenet gaan we uit van laagwaardige warmte als bron en een collectieve warmtepomp. De figuren laten de vergelijking tussen de drie aardgasvrije varianten zien voor verschillende woningtypen bij de huidige energieprijzen en CO2-emissies van via het net geleverd gas en elektriciteit.

Voor bepaalde woningtypen, met name rijtjeswoningen, liggen de varianten ‘all-electric’ en ‘warmtenet’ (een wijknet van honderden tot enkele duizenden woningen) qua kosten relatief dicht bij elkaar in de buurt. Dat betekent dat warmtepompen ook voor woningen met een lager energielabel dan A een goed alternatief kunnen zijn. Welke variant daadwerkelijk het beste is in een bepaalde situatie, hangt echter af van de nauwkeurigheid van de gebruikte data. Wanneer er ook andere indicatoren worden meegenomen dan alleen ‘kosten’, is niet meer eenduidig een beste alternatief aan te wijzen. Een andere manier van vergelijken levert dan ook een ander beeld op. Zo scoort een all-electric oplossing in een rijtjeswoning slechter dan een warmtenet wat betreft investeringskosten, maar beter dan een warmtenet als het gaat om mitigatiekosten.

Beschikbaarheid van gegevens
De afweging tussen warmtenet en warmtepomp wordt vooral spannend voor grondgebonden (niet-gestapelde) woningen, waar een warmtenet geen sluitende businesscase oplevert. Geen van de varianten levert dan namelijk een voldoende haalbaar resultaat op. Wanneer de uitkomsten dicht bij elkaar in de buurt liggen, is het belangrijk om de onzekerheid in de gebruikte data in acht te nemen. Doordat deze berekeningen doorgaans met generieke kengetallen gemaakt worden, is in dit soort gevallen een nauwkeuriger inschatting nodig. We constateren met name onzekerheid in de aanlegkosten van een warmtenet, de kosten van verregaande isolatie en de prestatie van warmtepompen in de praktijk. De aanlegkosten van een warmtenet bijvoorbeeld, wijken wel een factor twee af van de bekeken kengetallen in het onderzoek4.

Het rekenen met Seasonal Coefficients of Performance (SCOPs) die daadwerkelijk in de praktijk worden gehaald (bij verschillende isolatiegraden en buitentemperaturen) is daarin cruciaal. Hierin ontbreekt het met name aan meetdata zodat een realistische inschatting gemaakt kan worden van de prestatie, en daarmee van de energiekosten en CO2-emissies. Met betrouwbare praktijkgegevens wordt het ook mogelijk om te bepalen hoeveel er na-geïsoleerd moet worden en welke capaciteit nodig is om de warmtepomp voldoende warmte te laten produceren. De gedachte dat een warmtepomp niet geschikt is voor woningen met label B of C omdat het niet warm genoeg wordt, is te simpel gedacht. Juist omdat het om een groot aantal woningen gaat, is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de geschiktheid van de toepassing van warmtepompen in verschillende situaties.

Sociale acceptatie
De keuze tussen een (hybride) warmtepomp of een warmtenet hangt niet alleen af van kosten en CO2-emissies, maar ook de acceptatie van de techniek door eindgebruikers. Zo is één van de bottlenecks de ervaren geluidsoverlast. De publieke opinie daaromtrent, ontwikkeling in wetgeving en technische verbeteringen zullen de vraag vanuit de markt beïnvloeden. Een andere bottleneck is de benodigde gedragsverandering in een energiezuinige woning met een warmtepomp en lage temperatuurverwarming. Dit blijkt in NoM-projecten in de sociale woningbouw een van de redenen waarom dergelijke renovaties soms moeilijk verlopen of de energieprestatie van de woning tegenvalt. De daadwerkelijke energiezuinigheid van de woning wordt namelijk vooral door het gedrag van bewoners bepaald. Uit het onderzoeksproject ‘Op naar beter nul op de meter’ is hier door de Hanzehogeschool onderzoek naar gedaan5. Hieruit blijkt dat bewoners moeite hebben met het begrijpen hoe de installatie werkt en hoe de thermostaat bediend moet worden. Zo geven mensen aan maar moeilijk te kunnen wennen aan het feit dat de verwarming niet direct laag gezet hoeft te worden. Ook hier zal meer kennis over moeten worden vergaard, zodat betere tools en methodes ontwikkeld kunnen worden om bewoners hun energiezuinige warmtepompwoning goed te laten gebruiken en daarmee ook een grotere tevredenheid onder gebruikers te realiseren.

Deze expertvisie komt uit het Nationaal Warmtepomp Trendrapport 2020. Geïnteresseerd in meer expertvisies en de laatste markttrends? Download hier het volledige trendrapport of lees de gratis samenvatting.

1 Urgenda (2014). Ons huis energieneutraal: Praktijkvoorbeelden van bestaande woningen.
2 Bouw, K. (2019). Wijkscenario’s voor een aardgasvrij Paddepoel, onderzoeksverslag Buurtwarmte. Hanzehogeschool Groningen: Lectoraat Energy Transition.
3 Agentschap NL (2011). Voorbeeldwoningen 2011: Bestaande bouw.
4 Bouw, K. (2019). Wijkscenario’s voor een aardgasvrij Paddepoel, onderzoeksverslag Buurtwarmte. Hanzehogeschool Groningen: Lectoraat Energy Transition.
5 Dullemen, A. E. J. en Wiekens, C. J. (2018). Nul op de meter, ervaringen van de bewoners. Hanzehogeschool Groningen: Lectoraat Communication, Behavior & The Sustainable Society.