Wat ligt er aan de basis van de energieprestatie-eis van minister De Jonge?
19.06.2023 Saima Wasefi

In het kader van de verduurzaming van de gebouwde omgeving komt er per 2026 normering voor verwarmingsinstallaties. De uitrol van warmtepompen maakt deel uit van het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving van Hugo de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, gepubliceerd in 2022. Door de Rijksoverheid is gekozen om de bestaande eis van de energieprestatie van verwarmingssystemen in het Bouwbesluit verder aan te scherpen. Dit houdt in dat mensen vanaf 2026 bij vervanging van de cv-ketel over moeten stappen op een substantieel efficiënter alternatief.
De nieuwe energieprestatie-eis gaat in vanaf 1 januari 2026. Het betreft de aanscherping van een bestaande eis in het Bouwbesluit en houdt in dat mensen bij vervanging van de cv-ketel over moeten stappen op een substantieel efficiënter alternatief mits de woning of het gebouw daartoe geschikt is. De uitzondering waarvoor deze normering niet geldt zijn uitgebreid besproken in dit artikel.
Energieprestatie als onderdeel van milieuprestatie
Eerder heeft TNO in een onderzoek, op verzoek van het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, getoond dat de milieuprestatie van warmtepompen vrijwel altijd beter is dan die van cv-ketels. In dat onderzoek werd gekeken naar zowel de milieu-impact van het materiaalgebruik als de milieu-impact van het energieverbruik van cv-ketels en (hybride) warmtepompen.
De milieu-impact van het materiaalgebruik bestaat uit de belasting op het milieu ten gevolge van productie, onderhoud en uiteindelijk afvalverwerking van (hybride) warmtepompen en cv-ketels. Terwijl de milieu-impact van het energieverbruik gaat over de totale CO2-emissies gedurende gebruik van het verwarmingssysteem.
Uit de notitie van TNO is geconcludeerd dat rekening houdende met de gehele levenscyclus van het verwarmingssysteem, het gebruik van een (hybride) warmtepomp milieutechnisch eigenlijk altijd beter is dan verwarming met een cv-ketel.
In het onderzoek werd de gezamenlijke milieu-impact bepaald als som van materiaalprestatie en energieprestatie, waarbij niet de energieprestatie maar het energieverbruik (uitgedrukt in hoeveelheid gas en elektriciteit) van een woning wordt beschouwd.
Energieprestatie eis voor verwarmingssystemen
Het normeren van de energieprestatie van verwarmingssystemen werd onderzocht door Nieman Raadgevende Ingenieurs en daarna volgde een vervolgonderzoek door W/E adviseurs. Deze twee onderzoeken gelden als basis voor de vormgeving van de normering.
De normering maakt het mensen duidelijker welke stappen ze moeten zetten om hun woning duurzamer. Ook wordt de sector gestimuleerd om te blijven innoveren, richting warmtepompen die veel compacter, goedkoper, milieuvriendelijker en energie-efficiënter zijn. Samen met subsidies zorgt de normering voor versnelling van de transitie en het bereiken van het doel van 1 miljoen hybride warmtepompen in 2030.

De energieprestatie van een verwarmingsinstallatie is de verhouding tussen het primair fossiel energiegebruik van de verwarmingsinstallatie en de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming. Hierbij wordt de eventuele opwek van elektriciteit door gebouwgebonden WKK-installaties (warmtekrachtkoppeling) verminderd met het primaire energieverbruik. De energieprestatie kan een waarde groter of kleiner dan 1 hebben, maar een kleinere waarde betekent een betere energieprestatie.
Uit de definities leidt dat de energieprestatie van een conventionele cv-ketel (met een efficiëntie lagen dan 100 procent) altijd hoger is dan 1. Voor (hybride)warmtepompen en andere verwarmingssystemen die naast fossiele brandstoffen ook andere bronnen (luchtwarmte, bodemwarmte enzovoorts) gebruiken voor de warmteproductie is de energieprestatie kleiner dan 1.
De exacte waarde is afhankelijk van de COP-waarde en de dekkingsgraad van de warmtepomp. In principe zou een all-electric warmtepomp met groene stroom een energieprestatie van 0 hebben.
De huidige eis voor de energieprestatie in het bouwbesluit 2012 bedraagt 1,31. Wat wilt zeggen dat het primaire fossiele energieverbruik van een verwarmingssysteem kleiner dan 1,31 kilowattuur moet zijn om 1 kilowattuur warmte te produceren. Deze waarde is vooral afkomstig van het systeem zelf. De invloed van het gebouw of de woning – waar het systeem in staat – is beperkt tot ongeveer 0,03 voor grote gebouwen, bij woningen ongeveer 0,02.
Nieuwe grenswaarde
In het onderzoek van Nieman werden voor zes verwarmingssystemen de waarde voor de energieprestatie berekend (weergegeven in Figuur 2). De in de bouwregelgeving opgenomen grenswaarden zijn weergegeven in de grafiek in de vorm van een ononderbroken lijn. De hybride warmtepomp werd als ijkpunt voor de grenswaarde gehanteerd. De onderbroken (stippel)lijn geeft de grenswaarde van 0,7 weer.
Deze aangescherpte grenswaarde werd in het vervolgonderzoek door W/E adviseurs overgenomen die de basis vormt voor de vormgeving aan de normering in de kamerbrief Reikwijdte normering verwarmingsinstallaties van minister De Jonge.

Welke verwarmingssystemen voldoen aan de nieuwe energieprestatie-eis
Gezien de grenswaarde uit het idee van de verbanning van de cv-ketels, voldoet de energieprestatie van zowel de conventionele ketels als de hr-ketels niet aan de nieuwe voorwaarden. Warmtepompen (zowel hybride als all-electric) daarentegen vallen wel onder de grenswaarde met een paar uitzonderingen.
Elektrische pompen voldoen wel op voorwaarde dat de COP-waarde van de warmtepomp kleiner is dan 2,45. Voor hybride pompen die gecombineerd worden met gasketel, is een dekkingsgraad van meer dan 60 procent nodig om de eis te voldoen. Hybridepompen gecombineerd met een elektrische ketel vereisen en nog hogere dekkingsgraad namelijk meer dan 70 procent.

Normering is nog niet definitief
Er zijn een aantal belangrijke aandachtspunten die goed onderzocht moeten worden voordat de normering effectief kan worden. Wijzigingen in de NTA 8800 (methode voor de bepaling van de energieprestatie van gebouwen) kunnen effect hebben op de normering.
In de NTA 8800 worden de primaire energiefactor gebruikt voor verschillende energiedragers en deze worden jaarlijks aangepast. Het gaat vaak over kleine wijzigingen die zeer beperkte effect op de definitie van primaire energieverbruik van de verwarmingsinstallatie hebben maar er zijn echter ook grotere wijzigingen mogelijk.
Het is ook mogelijk om de energieprestatie anders te definiëren en te werken met de finale energie (‘meterstanden’) in plaats van primaire fossiele energie. Hierbij wordt geen rekening meer gehouden met de primaire energiefactoren.
Dit maakt de energieprestatie ongevoelig voor de aanpassingen van de jaarlijkse aanpassingen van de primaire energiefactoren. Deze wijziging in de definitie van energieprestatie kan wel consequenties hebben voor de volgorde waarin de verschillende opwekkers scoren.