Meeste gemeenten hebben nog altijd geen concrete warmtevisie

22.11.2022 Steven Heshusius, Daan Jansen & Jan de Wit

Meeste gemeenten hebben nog altijd geen concrete warmtevisie
©Techniek Nederland

Uit een evaluatie van de startwijken door Netbeheer Nederland begin dit jaar bleek dat voor 700 van de 3.353 startwijken tenminste één concrete warmtetechniek wordt aangewezen om voor 2030 mee te beginnen. Uit deze evaluatie blijkt dat meer dan de helft (62 procent) van de startwijken kiest voor een warmtenet. Maar de belangrijkste conclusie is misschien nog wel dat de meeste gemeenten nog geen concrete visie hebben.

Gemeenten moeten in hun Transitievisie warmte aangegeven welke techniek zij voor welke wijk in gedachten hebben. Begin 2022 hadden 307 van de 345 gemeenten een Transitievisie warmte vastgesteld. Bij nog 19 moest het document (in definitieve vorm) nog worden vastgesteld.

Van de gemeenten die een transitievisie hebben vastgesteld heeft slechts 41 procent van de gemeenten ook daadwerkelijk startwijken aangewezen. Een groot deel geeft aan de CO2-uitstoot in eerste instantie te willen reduceren door in te zetten op isoleren.

©Dutch New Energy Research

Voor de 700 startwijken waarvoor wel een concrete warmtetechniek is aangewezen, hebben de gemeenten in de meerderheid voor warmtenetten gekozen2. In 62 procent van deze startwijken zet de lokale gemeente in op een warmtenet.

23 procent wijst de all-electric aan als belangrijkste warmtetechniek, slechts 7 procent kiest voor de hybride warmtepomp. Het verschil met de doelstellingen uit het Actieplan hybride warmtepompen kan hiermee bijna niet groter.

Aandeel van warmtetechnieken in buurten en woningen op basis van de Startanalyse
Een andere analyse op het gebied van warmtetechnieken van buurten en wijken in Nederland is die van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). In de aanloop naar de Transitievisies heeft PBL de startanalyse uitgevoerd. Hierin is voor alle buurten van Nederland gemodelleerd hoe duur de implementatie van warmtenetten, warmtepompen, of groen gas is. Zo is voor iedere buurt de warmtetechniek met de laagste nationale kosten aangewezen.

©Dutch New Energy Research

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten bij voorkeur warmtetechnieken aanwijzen die in lijn zijn met het laagste nationale kosten-scenario uit de startanalyse. De uitkomst van de lokale analyse is daarom leidend bij het aanwijzen van een techniek.

In de startanalyse is een vorm van groen gas in combinatie met een hybride warmtepomp de meest voorkomende warmtechniek op buurtniveau in 2050. Gecombineerd met all-electric warmtepompen zal 67 procent van de buurten tegen die tijd gebruik maken van een warmtepomp.

In de startanalyse dienen warmtepompen in 2050 als de primaire warmtetechniek in 67 procent van alle buurten in Nederland. Met name het aandeel van hybride warmtepompen (40 procent) is hoog.

De warmtepomp wordt vaker ingezet in buurten met winder woningen en een lagere gebouwdichtheid. Daarom zullen warmtepompen in realiteit maar 61 procent van de woningen van warmte voorzien, waarbij het aandeel hybride warmtepompen zelfs daalt naar 23 procent.

Zijn de gekozen warmtetechnieken in overeenstemming met de laagste nationale kosten?
Scenarioschetsen en modellen bieden een beperkt zicht op de werkelijkheid. Toch is het verschil tussen het laagste nationale kosten-scenario en de daadwerkelijk gekozen warmtetechnieken in de startbuurten aanzienlijk, en dus de moeite waard om te onderzoeken.

©Dutch New Energy Research

Zo zou een warmtenet volgens de laagste nationale kostenanalyse de beste oplossing zijn voor 42 procent van de startbuurten. Tegelijkertijd laat de evaluatie van Netbeheer Nederland zien dat gemeenten in 62 procent van de startwijken een warmtenet hebben aangewezen als primaire warmtetechniek.

Tegelijkertijd zou een warmtenet in slechts 42 procent van de buurten de laagste nationale kosten leveren volgens de startanalyse van PBL.

Aan de andere kant wordt er veel minder voor de hybride warmtepomp gekozen door gemeenten, dan wat je op basis van de laagste nationale kostenanalyse zou mogen verwachten. Het zou kunnen dat de onzekerheid rondom grootschalige beschikbaarheid van groen gas hierbij een rol speelt.

Gezien de ambities die in het Actieplan hybride warmtepompen worden gesteld kan het effectief zijn om de hybride route, eventueel als tussenstap, te ondersteunen vanuit de gebiedsgerichte aanpak.

Direct inzetbaar verduurzamingspotentieel
Woningen met tenminste energielabel D komen in aanmerking voor een hybride oplossing, terwijl energielabel B of hoger all-electric al mogelijk maakt. De startanalyse van PBL laat zien dat voor 61 procent van het woningbestand een (hybride) warmtepomp de laagste nationale kosten oplevert.

©Dutch New Energy Research

Een uitgebreidere analyse van Dutch New Energy Research laat zien dat 2,2 miljoen van die woningen, 28 procent van alle woningen in Nederland, nu al klaar zou zijn voor het betreffende type warmtepomp, maar dat deze woningen niet in een startbuurt staan. Daardoor blijft deze potentie grotendeels onbenut.

Omdat de geschikte woningen niet in een startbuurt staan zal de realisatie van die potentie vooral afhangen van individuele keuzes van woningeigenaren. Door in de betreffende wijken wel een warmtetechniek aan te wijzen en de bewoners te activeren ontstaat er een direct verduurzamingspotentieel van 2,2 miljoen woningen.

Uitgaande van natuurlijke investeringsmomenten (bij verouderde cv-installaties) komt die grotendeels verloren potentie neer op bijna 150.000 warmtepompen in bestaande bouw per jaar. Het hogere energielabel en relatief late bouwjaar van deze groep betekent dat de netaansluiting van deze woningen in relatief veel gevallen toereikend is om een warmtepomp te installeren.

Daarnaast zullen er binnen het Nationaal Isolatieprogramma 2,5 miljoen extra woningen worden geïsoleerd voor 2030. Samen met de nu al geschikte woningen voldoet het verduurzamingspotentieel dan ruimschoots om de gestelde scenario’s te realiseren. Daarbij is het van belang om aanvullend onderzoek te doen naar de beste volgorde van installeren.

Vanaf 2026 mag een cv-ketel immers – in principe – niet meer door een cv-ketel worden vervangen. Ook kampt de installatiesector met een aanzienlijk personeelstekort en zijn internationale toeleveringsketens verstoord. Een zo efficiënt mogelijke installatievolgorde is daarom wenselijk.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het Warmtepomp Trendrapport 2023, een gezamenlijke uitgave van Warmte365 en Dutch New Energy Research. Wilt u het hele rapport lezen met alle trendanalyses en marktdata? Klik dan hier.