Wat betekent het nieuwe beleidsprogramma gebouwde omgeving voor de warmtesector?

06.06.2022 Jan de Wit

Wat betekent het nieuwe beleidsprogramma gebouwde omgeving voor de warmtesector?
©Martijn Beekman

Vorige week presenteerde Hugo de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving. Een document waar lang naar is uitgekeken. Niet omdat er nou zulke revolutionaire zaken instaan, maar omdat het de Nederlandse vertaling is van Fit for 55 en het Regeerakkoord en daarmee dé langetermijnvisie waar al maanden om gevraagd werd. Vier zaken die belangrijk zijn voor de warmtesector.

Hoewel Fit for 55 officieel nog altijd een suggestie van de Europese Commissie aan de Europese lidstaten is, gaat iedereen – inclusief het Nederlandse kabinet – er vanuit dat het vrijwel in zijn geheel zal worden aangenomen. Dat komt door de noodzaak van snelle verduurzaming en de manier waarop Fit for 55 is opgesteld.

“De kans bestaat dat bepaalde onderdelen niet doorgaan of anders worden ingevuld. Tegelijk is duidelijk dat het totale pakket moet blijven optellen tot 55 procent emissiereductie in 2030. Dit betekent dat het niet mogelijk is om voorstellen af te wijzen zonder dat daar een reëel alternatief tegenover staat. Vandaar dat bij het uitwerken van dit programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving de hoofdlijnen van het pakket als richtsnoer zijn genomen”, zo schrijft De Jonge.

Wanneer het Europees Parlement en de Europese Raad – vermoedelijk in de loop van volgend jaar – klaar zijn met de onderhandelingen over het pakket zal de definitieve versie worden doorvertaald worden naar nationale wet- en regelgeving. Mogelijk worden maatregelen en doelstellingen daaraan nog aangepast.

Veel maatregelen en doelstellingen vanuit Fit for 55 had het kabinet al geïmplementeerd in het Regeerakkoord. In het nieuwe beleidsprogramma zijn deze nu verder uitgewerkt. Voor de gebouwde omgeving is een indicatieve opgave vastgesteld op het bereiken van een restemissie van 10 megaton CO2 in 2030. Dit betekent een CO2-reductie van bijna 67 procent ten opzichte van 1990.

“De ambitie is om een duurzame woning voor iedereen mogelijk te maken. Dat is goed voor het klimaat, voorkomt een hoge energierekening en maakt ons minder afhankelijk van aardgas. Dit doen we door mensen beter op weg te helpen hoe zij hun woning kunnen isoleren en door het wegnemen van financiële drempels. Een duurzame woning moet tenslotte voor iedereen te betalen zijn. We willen voorkomen dat mensen onnodig op hoge kosten worden gejaagd”, aldus minister De Jonge.

Alles en iedereen moet nu gaan verduurzamen
Om de lage- en middeninkomens tegemoet te komen komt er een renteloze lening voor verduurzamende maatregelen via het Nationaal Warmtefonds, worden subsidies beter toegankelijk en wil het kabinet “beter ontzorgen”.

Het kabinet ziet namelijk ook dat veel mensen verduurzamen nog te ingewikkeld vinden omdat er te veel keuze is en te weinig kennis. Het Rijk voert daarom de komende drie jaar een brede publiekscampagne.

Individuele huishoudens worden hier landelijk gestimuleerd om natuurlijke momenten voor verduurzaming aan te grijpen. De collectieve verduurzaming op wijkniveau zal onder regie van gemeenten gaan gebeuren.

Zo kan er via het platform Verbeterjehuis.nl een persoonlijk verduurzamingsplan – inclusief financiering, subsidies en aanbieders – worden ontwikkeld. Overige informatie zal beschikbaar worden bij het gemeentelijke of regionale energieloket. Gemeenten en verhuurders zullen worden gestimuleerd om in het Nationaal Isolatieprogramma samen te werken met marktpartijen.

De Jonge spreekt daarbij uit actief te willen samenwerken met medeoverheden, corporaties, netbeheerders, energiebedrijven, de financiële sector, de ontwerp-, bouw- en technieksector en talloze andere bedrijven, instellingen en maatschappelijke organisaties.

Gezamenlijk moet dit leiden tot energiebesparing en het nemen van energiebesparende maatregelen door met name het uitfaseren van slechte energielabels en een versnelde uitrol van hybride warmtepompen.

De focus ligt op energiebesparing
Het doel is duidelijk: in 2030 moeten 2,5 miljoen woningen geïsoleerd zijn. Hierbij ligt de nadruk op het uitfaseren van de energielabels E,F en G. In de praktijk betekent dit dat 1,5 miljoen koopwoningen en 1 miljoen huurwoningen moeten zijn geïsoleerd tegen 2030. Eerder was al vastgelegd dat vanaf 1 januari 2023 alle kantoorgebouwen minimaal energielabel C moeten hebben.

Een enorme opgave. Zeker omdat daar de utiliteitsbouw nog bovenop komt. Zo moeten de 15 procent gebouwen met de slechtste energieprestatie voor 2027 worden verduurzaamd tot minimaal energielabel C. Dit zijn nog eens 60.000 gebouwen. De ongeveer 60.000 gebouwen met energielabel F moeten voor 2030 worden verduurzaamd tot minimaal energielabel C.

©Rijksoverheid

Zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders mogen vanaf 2030 dus ook geen woningen meer verhuren met energielabel E, F of G. Dit zijn nu ongeveer 580.000 woningen.

©Rijksoverheid

De hybride warmtepomp moet het tempo van de warmtetransitie verhogen
De hybride warmtepomp wordt de nieuwe standaard, zo stelt het Actieplan hybride warmtepompen. Hiermee moeten 1 miljoen hybride warmtepompen geïnstalleerd zijn in 2030. Een belangrijke maatregel die hiervoor onlangs werd bekendgemaakt is de verplichting dat cv-ketels vanaf 2026 alleen door een warmtepomp mogen worden vervangen.

Het kabinet raad mensen daarbij aan om voor een hybride warmtepomp te kiezen wanneer hun gemeente de komende tien jaar geen all-electric-strategie of geen plannen heeft voor een warmtenet in de wijk.

Om de hybride warmtepomp beter betaalbaar te maken is de ISDE sinds 1 januari dit jaar verhoogd tot gemiddeld 30 procent en heeft het kabinet hiervoor 150 miljoen euro per jaar gereserveerd voor de periode 2025 tot en met 2030. Deze subsidie zal overigens ook te gebruiken zijn voor elektrische warmtepompen en zonneboilers. Door de toenemende mate van isolatie verwacht het kabinet dat deze techniek belangrijker wordt.

Het kabinet heeft hierbij afspraken gemaakt met Techniek Nederland, de Nederlandse verwarmingsindustrie en de Vereniging Warmtepompen om ervoor te zorgen dat er voldoende installatie-, en productiecapaciteit is.

“Grote producenten bouwen op dit moment fabrieken waar zij op grote schaal en tegen lagere kosten hybride warmtepompen kunnen produceren. En ze werken aan het verlagen van de kosten van levering en installatie”, zo leest het beleidsprogramma.

Ook zijn er afspraken gemaakt over uniforme communicatie, een eenduidige monitoring van aantallen, monitoring van de impact op de netcapaciteit en de opschaling van producten en opleiding van installateurs.

Collectieve warmte is essentieel en dus wordt de onrendabele top aangepakt
Warmtenetten – en andere vormen van collectieve warmte – komen nog onvoldoende van de grond omdat de onrendabele top niet in aanmerking komt voor de SDE++. De ontwikkeling is gecompliceerd en tijdrovend, een helder regulerend kader ontbreekt, er zijn hoge investeringskosten, financiële onzekerheden en onzekerheid over de beschikbaarheid van hernieuwbare bronnen.

Terwijl “collectieve warmte via warmtenetten een essentieel onderdeel” is van het beleidsprogramma. Het kabinet wil al in 2030 over 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet in de bestaande bouw kunnen beschikken.

Het ministerie heeft daarom de afgelopen periode in kaart gebracht welke aanpassingen er in de SDE++ mogelijk zijn om hieraan tegemoet te komen. Het voornemen is om de SDE++ vanaf 2023 aan te passen met het plaatsen van hekjes voor verschillende domeinen, waaronder lagetemperatuurwarmte. De snelle uitvoering is volgens de minister noodzakelijk vanwege de lange doorlooptijd (vijf tot zeven jaar) van de aanleg van warmtenetten.

Een hekje moet ervoor zorgen dat technieken met een hogere subsidie-intensiteit eerder aan bod komen. Binnen de domeinen wordt namelijk budget gereserveerd. De komende tijd zal een nadere uitwerking plaatsvinden met betrekking tot de hoogte van de hekjes, de gewenste hoeveelheid hekjes en de afbakening van de domeinen. Ook wordt er aanvullend beleid in kaart gebracht om tot verdere opschaling en kostenreductie te komen.