‘Een warmtenet is altijd een middel en geen doel op zich’
10.04.2025 Sjoerd Rispens

Wat zijn de mogelijkheden en kansen die gemeenten hebben om de woningbouw te verduurzamen? Hoe zitten warmte- en koudenetten precies in elkaar en welke kansen bieden deze? Het waren enkele onderwerpen die aan bod kwamen in het webinar van Gebruikersplatform Bodemenergie. Ad van Bokhoven, van KWA Bedrijfsadviseurs, Jan Verbruggen, van woningcorporatie Oosterpoort en Toon Buiting van Thermologica, kwamen aan het woord.
Ad van Bokhoven trapte het webinar af met een casus rond bodemenergie in Doetinchem, waar hij als inwoner van die gemeente zelf aan heeft meegewerkt. “De vraag die ik kreeg was hoe wij de gemeente Doetinchem verder konden helpen in de transitie”, zegt hij. “Gemeenten in het hele land staan voor een hele grote opgave. Bijvoorbeeld, in 2040 moet er 90 procent reductie van CO2 zijn gerealiseerd. Dat houdt in dat onze gebouwen in de industrieën van het aardgas af zijn.”
“Wij zijn eerst gaan kijken welke knelpunten er speelden. Net als in heel Nederland heeft Doetinchem te maken met netcongestie. Een ander knelpunt is dat er nog weinig elektrische opwek is in de gemeente. Daarnaast is er geen enkele voorziening om die elektriciteit op te slaan. Het beleid is ook niet heel goed uitgewerkt. Wat men wil is niet duidelijk en concreet. Tevens heb je mensen in sociale huurwoningen. Die verdienen niet altijd evenveel geld om de noodzakelijke investeringen te bekostigen.”
“Wij adviseerden de gemeente om een warmtepompbeleid op te stellen”, concludeert Van Bokhoven.
“Een bodemenergiesysteem is niks meer of minder dan een warmtepompsysteem. Het maakt daarbij niet uit waar het op loopt, al is het afvalwater. Daarnaast zijn bodemwarmtepompsystemen in onze ogen het beste voor veel gemeenten omdat deze de mogelijkheid hebben om thermische energie tijdelijk op te slaan en op de juiste momenten naar boven te halen. Een luchtwaterpompsysteem bijvoorbeeld kan dat niet.”
Aanslag in het buizensysteem
Jan Verbruggen is werkzaam bij woningcorporatie Oosterpoort, uit Groesbeek. Hij licht twee warmtekoude-opslagsystemen (WKO) uit, eentje die goed werkte en eentje waar de nodige problemen mee waren. “De eerste is een systeem in Malden, op de Broeksingel. Het systeem is veertien jaar oud, heeft een open bron op 70 meter diepte. Op dat systeem zitten een kinderopvang, een school met een gymzaal, 28 huurappartementen en zes koopwoningen aangesloten. Bij dit systeem ging alles goed.”
“Het andere systeem is de Stekkenberg in Groesbeek. Dat is in 2010 in gebruik genomen. Het heeft twee open bronnen en fungeerde als zeer lage temperatuur (ZLT) warmtenet. Het lag op een diepte van 135 meter, waar we grondwater van 10 tot 12 Celsius graden naar boven haalden en dat door de wijk lieten gaan. Individuele woningen konden er op aansluiten met een eigen warmtepomp. 47 appartementen en 45 woningen zaten erop aangesloten.”
“Aanvankelijk ging alles goed”, blikt Verbruggen terug. “Maar na een paar jaar kregen we klachten dat het niet meer warm werd. Dat kwam door aanslag in het buizensysteem. Sommige dingen waren te reinigen, maar de bronnen waren compleet verstopt geraakt. Je kreeg daardoor een soort marmeraanslag. Het was nog een hele lastige puzzel om een oplossing te vinden”
Een heftig vooruitzicht
“Uiteindelijk hebben we voor gesloten bronnen gekozen, want we durfden iets anders niet meer aan. In eerste instantie wilden we alles intact laten en alleen in het openbaar gebied gesloten bronnen maken. De gemeente was nauw betrokken en vond het goed dat wij zelf een oplossing uit zouden voeren, maar niet in openbaar gebied.”
“Dus hebben we gekozen om het op eigen grond te doen”, zegt Verbruggen. “We hebben kleine stukjes aangekocht en alle leidingen in de voortuin geplaatst. We vonden dat aanvankelijk een heftig vooruitzicht, want we moesten bewoners meekrijgen. Maar door goed te communiceren zijn er geen klachten gekomen.”
“Wat hebben we hier van geleerd?” besluit Oosterbeek. “Onze voorkeur met bodemsystemen is om het tapwater uit de woning te laten komen. In dit soort processen zijn de distributieverliezen hoog, maar dat kan je zo compenseren. Daarnaast is het heel belangrijk dat je voldoende data en meetpunten hebt. Als je klachten krijgt van bewoners moet je meteen kunnen opzoeken waar het probleem vandaan komt.”
Middel maar geen doel
Toon Buiting, van Thermologica, sloot af met een lezing over grote en kleine warmte- en koudenetten. “Een belangrijke vraag is welke nieuwe bronnen we kunnen gebruiken voor grote warmtenetten”, zegt Buiting. “Daarvoor heb je een temperatuur van tussen de 80 en 120 graden Celsius nodig. Daar moet je dus een elektrische boiler voor hebben maar die zijn beperkt beschikbaar.”
“Geothermie wordt als kansrijke ontwikkeling gezien maar het nadeel daarvan is dat het opgewaardeerd moet worden en het rendement van het totale systeem is niet zo hoog, bovendien moet je de bronnen al na 30 jaar vervangen. Elektrolyse van waterstof wordt vaak genoemd maar dan moet je de temperatuur alsnog opwaarderen want anders is deze niet warm genoeg voor de netten.”
Grotere warmtenetten zijn volgens Buiting een gepasseerde technologie. Bij kleine ZLT-netten en dergelijke zijn de verliezen veel lager. Buiting doet daarnaast de volgende aanbevelingen:
“Begin klein en houdt het koel. Kijk goed naar de gebouwen en huizen die je aan wil sluiten en betrek de gebruikers ervan in het proces.”
“Maak bodemenergieplannen waarin wordt aangegeven welke warmte- en koudebronnen er gebruikt worden zodat ze elkaar niet tegenwerken. En als laatste maar zeker heel belangrijk: een warmtenet is een middel en geen doel op zich.”