Europese Unie wil 42,5 procent hernieuwbare energie tegen 2030
30.03.2023 Jan de Wit

Onderhandelaars van de Europese Raad en het Europees Parlement zijn het eens geworden over een voorstel van 42,5 procent hernieuwbare energie tegen 2030. Beide instituten zullen er binnen afzienbare tijd over gaan stemmen. Naast die 42,5 procent komt er nog een zogeheten indicatieve verhoging van 2,5 procent bij, dat gedeelte is een vrijwillig streven en kan niet worden afgedwongen.
Europese lidstaten zullen zich flink meer moeten gaan inzetten om hun opwekcapaciteit van hernieuwbare energie te doen stijgen. Het oude doel was om in 2030 over 32 procent hernieuwbare energie te kunnen beschikken, de Europese Raad en Parlement hopen dat nu te verhogen tot 42,5 procent. In 2021 was dit aandeel nog maar zo’n 22 procent.
Hoewel Nederland de Europese koploper is qua opwekcapaciteit van zonne-energie per inwoner, is het aandeel hernieuwbare energie in de totale energiemix het laagste van heel Europa. Nederland beschikte in 2021 slechts over 12,3 procent hernieuwbare energie en is daarmee de Europese hekkensluiter. Koploper Zweden zat in 2021 al op 62,6 procent.
Daarbij valt wel een kanttekening te maken omdat veel Europese landen een groot aandeel biomassa in hun hernieuwbare energiemix hebben. Waar biomassa Europees gezien een aandeel heeft van ongeveer 60 procent, zijn in Nederland veel vormen van biomassa verboden.
Er bestaat veel kritiek rondom het verbranden van hout om hernieuwbare energie op te wekken. Vaak worden namelijk gezonde bossen hiervoor gebruikt, terwijl er is Europees is afgesproken dat biomassa alleen hernieuwbare energie mag heten als het om resthout gaat.
Daarnaast beschikt Nederland over weinig hernieuwbare energie uit waterkracht- en kerncentrales. Die laatste vorm van hernieuwbare energie is ook niet onomstreden omdat er na opwek weliswaar geen CO2-uitstoot achterblijft, maar wel kernafval. Toch staat kernenergie in de zogeheten Europese taxonomie als groene energievorm aangemerkt.
Lees ook: Aardgas en kernenergie definitief in wetsvoorstel EU-taxonomie
De verwachting is dat de Europese Raad en het Europees Parlement het akkoord zullen instemmen dat vertegenwoordigers van deze instituties uit hebben onderhandeld. Toch is daar lichte twijfel over ontstaan nadat Duitsland onlangs onverwacht dwars ging liggen bij het voorstel om de verbrandingsmotor te verbieden tegen 2035, ondanks dat daarover al een akkoord was gesloten. Zeker omdat biomassa en kernenergie dus gevoelig liggen is een definitief akkoord nog niet zeker.
Akkoord bevat ook sectorspecifieke doelstellingen
De onderhandelaars van de Europese Raad en het Parlement zijn het niet alleen eens geworden over een algemeen doel, maar ook over sectordoelen. Hiermee moet de integratie van hernieuwbare energie in alle sectoren worden aangejaagd.
Voor mobiliteit kunnen Europese lidstaten kiezen tussen 14,5 procent vermindering van de broeikasgasintensiteit door middel van hernieuwbare energie tegen 2030 of ten minste 29 procent hernieuwbare energiebronnen in het eindverbruik van energie in de transportsector tegen 2030. Daarbij komt een extra doelstelling van 5,5 procent geavanceerde biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong.
De industrie zal ieder jaar haar gebruik van hernieuwbare energie met 1,6 procent moeten verhogen. Daarbij moet de waterstof die de industrie gebruikt voor ten minste 42 procent hernieuwbaar zijn opgewekt.
De verwarming en koeling van alle gebouwen (gebouwde omgeving en utiliteitsbouw) moet in 2030 voor minimaal 49 procent met hernieuwbare energie gebeuren. Daarbij is er een bindende doelstelling van 0,8 procent groei per jaar tot 2026 en een verplichte jaarlijkse groei van 1,1 procent van 2026 tot en met 2030.
Ten slotte hebben de onderhandelaars het streven bevestigd om vanuit de Europese Unie te werken aan snellere vergunningstrajecten voor hernieuwbare energieprojecten. Dit was eerder ook al vastgelegd in het REPowerEU-plan.