Sneller aardgasvrij door aanleg warmtenet en woningverduurzaming te combineren

19.04.2024 Evelien Schreurs

Sneller aardgasvrij door aanleg warmtenet en woningverduurzaming te combineren
©Expertise Centrum Warmte

De ontwikkeling van een aardgas-alternatief en het verbeteren van de isolatie van woningen lopen vaak los van elkaar. Maar uit onderzoek van Ekiep en Samen Energie blijkt dat een combinatie van die twee de energietransitie in een wijk juist kan versnellen. Karlijn Arkesteijn, Innovation Leader bij Ekiep, ging voor dit onderzoek met verschillende warmtenetprojecten in gesprek en vertelt over de versnellingskansen die zij hier is tegengekomen.

Bij een warmtenet wordt er meestal pas gekeken naar woningverduurzaming als het zeker is dat dat warmtenet er komt. En als woningverduurzaming al heeft plaatsgevonden, wordt er vaak gekozen voor de route naar een warmtepomp. Dat vertelt Karlijn Arkesteijn, “Ons onderzoek ging erover, als je nou woningverduurzaming en de ontwikkeling van een warmtenet combineert, of er dan versnellingskansen zijn.” Dit onderzoek werd uitgevoerd door Ekiep en Energie Samen in opdracht van de RVO. Dat deden zij in samenwerking met TKI Urban Energy.

Eigenlijk is het antwoord simpel: om wijken aardgasvrij te maken, is het altijd een goed idee om in ieder geval in te zetten op woningverduurzaming. “Energie die je niet gebruikt blijft natuurlijk toch de beste energiebesparing”, volgens Arkesteijn.

“Vanuit duurzaamheidsoogpunt wil je eigenlijk altijd starten met een zo laag mogelijke temperatuur van een warmtenet. Daarom pleiten wij in het onderzoek ook om altijd te starten met woningverduurzaming. Want hoe groter de groep eigenaren is die al verder is met verduurzaming, hoe groter de kans dat je een lagere temperatuur warmtenet ofwel een warmtepomp mogelijk maakt.”

Voor het onderzoek werden diepte-interviews gehouden met organisatoren van projecten met een lage temperatuur warmtenet. Sommige van deze warmtenetten waren al gerealiseerd, anderen zijn nog in ontwikkeling. In de interviews werd onderzocht op welke manier woningverduurzaming in de projecten is toegepast, vertelt Arkesteijn. “Het gaat niet over wat theoretisch het beste is, maar meer over hoe het werkt in de praktijk. En op die manier hebben wij een aantal versnellingskansen gedefinieerd.”

Betrekken van bewoners
De eerste fase waarin versnellingskansen te vinden zijn, is bij het maken van een buurtaanpak. In dit stadium is het nog niet duidelijk of er een warmtenet komt of dat de buurt juist overstapt op warmtepompen. Deze fase is ook het moment om inzicht te krijgen in de staat van de woningverduurzaming en de wensen van bewoners. Waar dat mogelijk is, is het altijd een goed idee om het aanleggen van een warmtenet te combineren met geplande grootschalige renovaties.

Uit het onderzoek volgen de adviezen om een participatiemedewerker in te zetten en de sociale cohesie in een buurt te verbeteren. Dat zou helpen om woningverduurzaming te bevorderen, vertelt Arkesteijn. Want in het onderzoek zag zij dat het per buurt erg verschilt of bewoners willen en kunnen verduurzamen.

“Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van het bouwjaar van de woningen, de financiële slagkracht van de bewoners, sociale cohesie in de wijk en of er al een actieve coöperatie is.” Maar ook binnen een wijk verschilt het per bewoner of diegene kan en wil verduurzamen. “Al heb je drie dezelfde huizen, misschien komt de een er net wonen, dan is dat het uitgelezen moment om het aan te pakken. Woont in de andere woning een dame van 80 die denkt het zal mijn tijd wel duren. En woont in een andere woning een gezin die wel de financiële middelen heeft, maar heel druk is met jonge kinderen, carrière, sporten, hobby’s, dan moet het voor hen ook maar net het juiste moment zijn om tijd te maken voor verduurzaming.” Een energiecoach kan dan worden ingezet om die verschillende bewoners te informeren en stimuleren tot woningverduurzaming.

In het onderzoek werden projecten meegenomen vanuit coöperaties, warmtebedrijven en gemeentes. Arkesteijn vertelt dat vooral de coöperatieve projecten slagen in het betrekken van bewoners. “De coöperatieve warmtebedrijven zijn al in een heel vroeg stadium bewoners aan het betrekken. In bestaande bouw zonder grote renovatie waren zij ook het verst gevorderd met de ontwikkelingen van een warmtenet.” Het in contact staan met bewoners kost veel tijd en energie, en gebeurt vaak met vrijwillige inzet van straatambassadeurs.

Over het algemeen vinden traditionele warmtebedrijven dat betrekken van bewoners lastiger en hebben zij er ook minder capaciteit voor. Volgens Arkesteijn richten zij zich daarom meer op nieuwbouw en grote renovaties. “Bij nieuwbouw is het eenvoudig, want iedereen die er gaat wonen heeft gewoon een warmtenet, en bij grote renovaties van woningcorporaties proberen zij ook in een keer alle bewoners mee te nemen in de plannen. Dan zit er ook veel minder onzekerheid voor het warmtebedrijf in hoeveel bewoners zich uiteindelijk aansluiten.”

Afstemmen warmtenet op isolatiegraad
De tweede fase waar het onderzoek naar heeft gekeken, is het ontwikkelen van een warmtenet. Vanuit duurzaamheidsoogpunt is vaak het streven om de aanvoertemperatuur van een warmtenet laag te houden. Maar voor bewoners is het niet altijd haalbaar om binnen korte tijd hun huis daar voldoende voor te verduurzamen, vertelt Arkesteijn.

“We zagen dat een aantal projecten die in de eerste instantie op lage temperatuur wilden starten, naar een midden temperatuur zijn gegaan. Dat gebeurde om verschillende redenen, maar vaak ook omdat het al ingewikkeld genoeg is om een warmtenetaansluiting bij bewoners helder te krijgen, en als ze dan ook nog tot een verre vorm moeten verduurzamen, dat dat echt een drempel te veel is.”

Door de aanvoertemperatuur af te stemmen op de isolatiegraad van de woningen kunnen zo veel mogelijk huishoudens zich aansluiten op het warmtenet. Het idee is dan dat de woningen later nog verder verduurzaamd worden om dan op een lagere temperatuur over te kunnen stappen. Het overschot aan warmte dat dan ontstaat, kan dan worden gebruikt voor het aansluiten van aangrenzende wijken of woningen die in de eerste instantie niet mee zijn gegaan.

“Hoe warmtenetten nu vaak zijn georganiseerd is dat de businesscase zo wordt berekend dat men uitgaat van de warmtevraag van nu, en liever niet heeft dat de warmtevraag omlaag gaat, want dan wordt het warmtenet minder rendabel. Daar zit dus een heel groot spanningsveld”, legt Arkesteijn uit. Als er na de aanleg van een warmtenet nog woningverduurzaming moet plaatsvinden, moet er van tevoren goed worden nagedacht over de manier waarop dat wordt gestimuleerd.

Als het tarief voor warmte bijvoorbeeld erg hoge vaste kosten heeft, is er voor bewoners een minder grote prikkel om nog verder te gaan verduurzamen. Daarom moet er bijvoorbeeld worden nagedacht over samenwerkingsvormen voor bewoners in bijvoorbeeld een energiecoöperatie of een energiegemeenschap. Ook moeten warmtebedrijven van tevoren een plan hebben over hoe zij omgaan met die verminderde warmtevraag.

Behouden van de businesscase
Ten slotte keken de onderzoekers naar ‘wonen met een warmtenet’. Als er is gekozen om te beginnen met een hogere aanvoertemperatuur, moet de prikkel voor verdere woningverduurzaming behouden worden en moeten warmtebedrijven hun businesscase behouden. Door woningen te verduurzamen zal de warmtevraag tenslotte omlaag gaan.

Arkesteijn legt uit dat daar twee oplossingen voor zijn. “Eén is om te onderzoeken of je ook inderdaad de temperatuur van je warmtenet omlaag kan brengen en welke invloed dat heeft op je businesscase. Óf wat we met name van coöperatieve warmtebedrijven hebben gehoord: als zij in hun eerste wijk woningverduurzaming verder hebben doorgevoerd, en dus warmte overhebben, dat ze willen uitbreiden naar naastgelegen wijken. Dat kan natuurlijk wel in grotere steden, maar dat kan niet overal. Het is dus belangrijk om erover na te denken hoe je een kleiner wordende warmtevraag als warmtebedrijf toch weet op te vangen.”

Een ander belangrijk advies dat uit het onderzoek is voortgekomen, is gericht aan gemeentes. Om aardgasvrije wijken te realiseren, is het belangrijk dat zij een stip op de horizon zetten door duidelijk te maken welke wijk op welk moment aardgasvrij moet zijn, vertelt Arkesteijn. “Deze stip is niet 2040 of 2050, maar eerder over acht of tien jaar. Zo is er ook urgentie voor bewoners of een woningcorporatie om na te denken hoe ze dat voor elkaar krijgen. Dan kan er ook direct worden ingezet op woningverduurzaming richting aardgasvrij-ready. Dan reduceer je de warmtevraag in woningen zodanig dat er direct een lage temperatuur warmtenet dan wel warmtepomp kan komen.”