Vier modellen voor het bestuur van warmtenetten
12.09.2025 Evelien Schreurs

De instemming van de Wet collectieve warmte (Wcw) betekent dat het eigendom van warmtenetten in publieke handen komt te liggen. Publieke partijen zoals gemeenten, provincies of warmtegemeenschappen gaan dus een belangrijke rol spelen in de uitrol en het beheer van warmtenetten. Onderzoeksbureau Arcadis deed onderzoek naar verschillende manieren waarop dat bestuur eruit kan zien, en onderscheidt daarin vier verschillende modellen.
De onderzoekers onderscheiden vier mogelijk vormen die warmtebedrijven kunnen aannemen onder nieuwe warmtewet:
1. Publiek model: Bij dit model is het warmtenet volledig in handen van publieke organisaties. Het warmtenet is dus in eigendom van, en wordt bestuurd door, een publieke organisatie zoals een gemeente, provincie of gemeentelijke samenwerking. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm zijn van een gemeentelijk of regionaal warmtebedrijf. Er zijn in dit model geen private aandeelhouders.
Voor dit model is tijdige, duidelijke wetgeving nodig en financiële steun vanuit het Rijk. De publieke warmtebedrijven voeren namelijk het beleid uit dat wordt gemaakt door het ministerie van Klimaat en Groene Groei. “De huidige onzekerheid rond invoering leidt tot stagnatie in besluitvorming en terughoudendheid bij uitvoerende partijen”, schrijven de onderzoekers.
2. Hybride model: Het eigendom wordt verdeeld tussen publieke en private partijen. Vaak houden de private partijen zich meer bezig met operationele taken, zoals de uitvoering, het onderhoud en de levering van de warmte. Publieke partijen bepalen de koers en bewaken publieke belangen, zij zijn voor minstens 51 procent eigenaar van het warmtenet.
De onderzoekers zien dat de populariteit voor deze vorm afneemt, door de publieke eigendomseis van de Wcw. Bovendien is voor dit model veel duidelijkheid nodig over de precieze rolverdeling van de private en publieke partijen, naast vertrouwen en transparantie tussen de partijen. Om het financiële risico te beperken, wat vaak een eis is van private partijen, is risicodekking nodig in bijvoorbeeld de vorm van een waarborgfonds, prijsgaranties of subsidieregelingen.
3. Gemeenschapsmodel: In het gemeenschapsmodel zijn bewoners eigenaar van het warmtenet, bijvoorbeeld via een coöperatie of een collectief. Eventueel delen zij het eigendom met andere publieke partijen. Voor dit model is participatie vanuit bewoners nodig, besluitvorming gebeurt bijvoorbeeld in algemene ledenvergaderingen of coöperatiebesturen. Dit model biedt veel inspraak vanuit burgers, maar voor de uitvoerbaarheid is samenwerking met overheden, zoals een gemeente, nodig.
Deze vorm wordt vooral veel gezien in sociaal sterkere buurten waar energiecoöperaties bereid zijn te werken aan eigenaarschap van het warmtenet. Door de Wcw is er ruimte voor dit soort initiatieven. Verder is er veel inzet nodig vanuit bewoners en moeten zij het vertrouwen van de gemeente krijgen. Daarnaast zijn gemeenten ook essentieel in dit model voor het financiële plaatje en voor het bieden van de benodigde kennis.
4. Regionaal autonoom model: Het eigendom wordt verdeeld onder verschillende gemeenten. Vaak sluiten ook andere publieke partijen zoals provincies en EBN aan, en eventueel ook coöperaties of lokale bedrijven. De publieke aandeelhouders bewaken de publieke waarden en burgers hebben inspraak via hun gemeentelijke vertegenwoordiging.
Voor dit model moet goed worden afgestemd welke partij welke rol inneemt. Volgens de onderzoekers zullen provincies vooral een coördinerende rol hebben, en zullen gemeenten iets meer zeggenschap hebben (al is die ook beperkt als minderheidsaandeelhouder). Ook in dit model zijn structurele publieke investeringen nodig om de warmtenetten te realiseren. Voor verdere opschaling van warmtenetten, moeten risico’s financieel worden afgedekt en moeten ‘glasheldere’ afspraken gemaakt worden over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen.
Private warmtebedrijven zijn nog zoekende
Volgens de onderzoekers hangt de keuze voor een model af van de lokale of regionale context.
“Hoewel de vier modellen qua eigendom en besluitvorming verschillen, zijn de randvoorwaarden opvallend vergelijkbaar. Heldere wetgeving, duidelijke afspraken, financiering en onderling vertrouwen komen in alle modellen terug als succesfactoren”, schrijft Stichting Warmtenetwerk. Volgens de organisatie ligt de voorkeur van het ministerie van Klimaat en Groene Groei nu op het regionaal autonome model.
Senior energieconsultant bij Arcadis, Ronald van der Horst: “Eerst moet er een standaardisatie komen om woningen aan te kunnen sluiten. Niet alleen technisch, maar vooral ook organisatorisch. Het is niet ketel eruit en warmteaansluiting erin. Je hebt te maken met activiteiten achter de voordeur die de bewoner raken zoals energiecontracten en andere zaken. Daarnaast is er standaardisatie nodig van de subsidieregelingen. Als je subsidieregelingen van warmtebron, warmtenetwerk en afnemer beter aligneert dan komen we makkelijker verder.”
Volgens Van der Horst zijn private warmtebedrijven nog zoekende naar de vorm die zij hun warmtebedrijf willen geven. “Ze zien bijvoorbeeld weinig in het hybride model. Ze willen liever niet eigenaar zijn in een minderheidsaandeel, omdat ze dan afhankelijk worden van een publieke partij.”
Toch is het volgens hem belangrijk dat ook juist die private warmtebedrijven niet zomaar verdwijnen. “Zij kunnen diensten aanbieden, want de publieke partijen hebben op dit moment te weinig kennis om zelf een warmtenet te kunnen ontwikkelen. Je ziet nu dat veel mensen de warmtesector verlaten, maar die moeten juist behouden blijven om zo ook de opgebouwde kennis uit de afgelopen decennia binnenboord te houden.”