Betaalbare warmte: bieden de staatssteunregels ruimte?

30.04.2025 Gijs van Midden Advocaat bij Straatman Koster advocaten

Betaalbare warmte: bieden de staatssteunregels ruimte?

Over een aantal weken bespreekt de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Wet collectieve warmte (Wcw), een dossier met de nodige hete hangijzers. Zo leven in de politiek zorgen of warmtelevering wel betaalbaar blijft. Het wetsvoorstel voorziet namelijk in een gefaseerde invoering van kostendekkende tarieven, in plaats van de huidige tariefmethodiek die is gebaseerd op de gasreferentie. Om aan de zorgen tegemoet te komen, kondigde Minister Hermans van Klimaat en Groene Groei onlangs aan dat de kostengebaseerde tariefsystematiek pas zal worden ingevoerd, op het moment dat een betaalbaar warmtetarief is gewaarborgd.

Het gaat daarbij om de relatieve betaalbaarheid: kan het warmtetarief concurreren met de prijs voor gas of een warmtepomp? Ook van belang is dat een kostengebaseerd tarief in absolute zin betaalbaar is. Dat is niet eenvoudig, want het aanleggen van warmtenetten gaat gepaard met de nodige kosten en een zeker investeringsrisico. Deze laten zich in principe alleen terugverdienen via hoge(re) inkomsten. Anders heeft de business case een onrendabele top.

Om deze reden zal voorlopig publiek geld nodig zijn om warmtenetten te realiseren. In dat verband wordt er veelal voor gepleit de subsidieregelingen van het Rijk te verruimen, in het bijzonder de WIS-subsidie, die momenteel wordt herzien. Onzeker is of dat genoeg zal zijn en of er niet ook publiek geld uit een andere bron bij moet. Dat kan ook via het verplichte publieke meerderheidsbelang in de warmtebedrijven (het andere hete hangijzer van de Wcw, waarover mijn vorige column ging). De publieke aandeelhouder kan via het verstrekte kapitaal, lening of garantie de benodigde middelen verstrekken.

De DAEB-status als haakje?
Publieke financiering stuit echter al snel op de Europese staatssteunkaders. De Europese wetgever heeft gelukkig ook een ruim scala aan uitzonderingsregelingen opgetuigd, in het bijzonder ten behoeve van klimaat en energie. Ook de (huidige) Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) is op deze kaders geënt. Deze regelingen bieden niet altijd voldoende ruimte. Een mogelijkheid, die tot nu toe onderbelicht is gebleven, is gebruik te maken van het feit dat de warmtevoorziening door de wetgever is aangemerkt als een zogenoemde “dienst van algemeen economisch belang” (DAEB).

De DAEB is een begrip uit het Europese recht en ziet op diensten die de overheid van groot openbaar belang acht en die de markt niet reeds op bevredigende wijze levert. Volgens de wetgever is dat hier het geval, omdat zonder overheidsingrijpen de levering van warmte niet op maatschappelijk aanvaardbare voorwaarden plaatsvindt. De warmtevoorziening heeft de kenmerken van een natuurlijk monopolie, vanwege het lokale karakter (er moet een warmtebron in de relatieve nabijheid zijn te vinden). Klanten hebben daardoor geen reële mogelijkheid om te veranderen van leverancier en hebben geen zekerheid dat zij warmte tegen betaalbare voorwaarden kunnen afnemen. Zij moeten daarom worden beschermd, zo is de gedachte van de wetgever.

De DAEB-status kan voor de praktijk een interessante route zijn om financieringen ‘staatssteunproof’ vorm te geven en tegelijkertijd warmtetarieven betaalbaar te houden. Het geeft overheden namelijk ruimte om een onderneming te compenseren voor de verliezen die zij lijdt als gevolg van de verplichting diensten tegen bepaalde voorwaarden (zoals betaalbare tarieven) te moeten aanbieden.

Maat- en rekenwerk
Een DAEB-financiering vereist wel maat- en rekenwerk. Ten eerste moet het warmtebedrijf nadrukkelijk met de DAEB worden ‘belast’. Dat zal geen probleem zijn, omdat de wetgever de onderbouwing voor het bestaan van de DAEB al heeft gegeven en gemeenten op grond van de Wcw al zijn verplicht een warmtebedrijf aan te wijzen. Met dit aanwijzingsbesluit is het warmtebedrijf in wezen al met de DAEB ‘belast’.

Bewerkelijker is, ten tweede, de berekening van de compensatie. Een warmtebedrijf mag niet meer krijgen dan nodig is om de dienst (tegen betaalbare tarieven) aan te bieden. Dit vergt een goede berekening van de kosten en de inkomsten (en dus de tarieven) en moet ook objectief worden getoetst. De gemeente, het warmtebedrijf en diens aandeelhouders kunnen dat niet alleen bepalen, maar zullen ook afstemming moeten zoeken met de ACM, die als toezichthouder de tariefformules vaststelt. Afstemming, die voor een deel onder de Wcw sowieso moet plaatsvinden.

Hoewel de DAEB-route dus het nodige maat- en rekenwerk vergt, kan het mogelijk wel een instrument zijn om betaalbare tarieven te waarborgen. Juist voor de bij de aanwijzing en/of oprichting van een warmtebedrijf betrokken partijen is het een route die in de praktijk nadere verkenning verdient.