‘Het energielabelbeleid werkt als een veegwagen, langzaamaan verdwijnen alle slechte labels’

15.09.2023 Jan de Wit

‘Het energielabelbeleid werkt als een veegwagen, langzaamaan verdwijnen alle slechte labels’

Hoewel steeds meer consumenten een warmtepomp aanschaffen, valt de groei in de utiliteit nog behoorlijk tegen. Volgens Thomas Dekker, tot voor kort programmamanager duurzaam wonen en bouwen bij de Rabobank en nu business developer bij Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn), zit daar wel verandering, maar dan vooral aan de beleidskant: “Beleidsmatig is er veel gebeurd, maar ik heb niet de indruk dat ondernemers hier nou erg van onder de indruk zijn.” Toch zal met name het energielabelbeleid hen geen andere keuze laten.

De warmtepomp zit in de lift. In 2022 werden er 110.000 warmtepomp geïnstalleerd, een groei van 57 procent ten opzichte van 2021. In het eerste halfjaar van 2023 werden er zelfs 85.000 warmtepompen verkocht in de woningbouw, 80 procent meer dan in de eerste helft van 2022. De verwachting is dat de groei op 60 procent over heel 2023 uitkomt, waardoor er zo’n 170.000 warmtepompen zullen worden geïnstalleerd in de woningbouw.

Toch laten deze forse groeicijfers zich nauwelijks doorvertalen naar de utiliteit. Dit probleem speelt al langer en daarom heeft de utiliteit sinds de reorganisatie van het Klimaatakkoord een eigen aanpak gekregen. Binnen de versnellingsaanpak zijn utiliteitsgebouwen grofweg opgedeeld in maatschappelijk vastgoed, bedrijfsmatig vastgoed, mkb en bedrijventerreinen.

“Daarbij is de capaciteit bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) opgevoerd en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties pakt door met regelgeving”, ziet Dekker. Voor utiliteitsgebouwen is de wet- en regelgeving ook veel strenger dan voor woningbouw. Zo moeten kantoren groter dan 100 vierkante meter bijvoorbeeld per 1 januari 2023 al minimaal een energielabel C hebben, wat ook een stimulans voor warmtepompen meebrengt. Ook de Europese Commissie heeft in het Fit-for-55 pakket voorstellen opgenomen om de utiliteitsbouw te verduurzamen: voor 2027 moeten gebouwen met energielabel G verduurzamen (minimaal energielabel C) en voor 2030 geldt hetzelfde voor gebouwen energielabel F.

Toch had slechts 55 procent van de kantoorgebouwen energielabel C op 1 januari. Hoewel utiliteitsgebouwen lang niet alleen maar kantoren zijn – ook scholen, kinderopvang, vergadercentra, ziekenhuizen, hotels, sporthallen en winkels vallen onder de utiliteit – zijn kantoren wel exemplarisch voor de stand van zaken in de utiliteit.

Van alle utiliteitsgebouwen zijn kantoren het gemakkelijkst te verduurzamen, terwijl zo’n 30 procent helemaal geen energielabel heeft. “Dat veel kantoren nog helemaal geen energielabel hebben, is een sterke indicator dat veel partijen hier absoluut niet mee bezig zijn”, stelt Dekker.

Energielabelbeleid begint effect te hebben op vastgoed
Bij SVn helpt Dekker – samen met gemeenten en andere overheden – bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties bij het financieren van maatregelen, zoals het verduurzamen en of renoveren van hun gebouwen. Hij vindt dat banken hierbij ook wel een stap extra mogen zetten dan ze nu doen, en hij kan het weten, want hij werkte zelf jarenlang voor de Rabobank.

“De vraag wat je als bedrijf al aan verduurzaming doet zou een standaardvraag moeten zijn tijdens een klantgesprek. Tot nu toe gebeurde dat alleen bij de koplopers, maar het energielabelbeleid gaat daar verandering in brengen.”

Dat dit energielabelbeleid effect begint te hebben blijkt uit recent onderzoek van de Universiteit Maastricht, in opdracht van RVO en Dutch Green Building Council (DGBC). De DGBC is binnen de samenwerkingstafel utiliteitsbouw verantwoordelijk voor de versnellingsaanpak van het bedrijfsmatig vastgoed. Voor het maatschappelijk vastgoed is er het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, hierin werken verschillende (semi-)overheidsinstanties samen aan een ontzorgingsprogramma.

Van de kantoren die een energielabel hadden eind 2022, voldeed 77 procent aan de energielabel C-verplichting. De 23 procent met een energielabel D of lager heeft het kantoor tot wel 40 procent in prijs zien dalen in 2023. 30 procent heeft nog altijd van alle kantoren helemaal geen energielabel. “Die hebben we dus niet in beeld”, aldus Eefje Stutvoet, projectmanager bij DGBC.

Volgens de onderzoekers worden er, sinds de deadline van 1 januari 2023 werd aangekondigd in 2018, grote labelsprongen gemaakt. Zo gaat 75 procent van de kantoren die verduurzamen direct naar energielabel A.

Mkb’ers hebben behoefte aan een ontzorgingsprogramma
Doordat energielabel C inmiddels een verplichting is, krijg je zonder dat label geen financiering of herfinanciering van vastgoed, zo legt Dekker uit. “Een vastgoedfinanciering heeft doorgaans een looptijd van 5 jaar, dan moet er aan de energielabel C verplichting voldaan worden.” In de aanloop hiernaartoe ontstaat zo een natuurlijk moment om kantoren te verduurzamen.

Hoewel deze termijn goed aansluit bij de termijn waarop mkb’ers hun investeringsbeslissingen nemen moet er volgens hem meer gebeuren. “Het is lang zo geweest dat er helemaal geen controle op energielabels was, dan doet de gemiddelde mkb’er er niks mee. Zij hebben een horizon van vier tot vijf jaar en doen daarom alleen dat wat hoognodig en, of verplicht is”, aldus Dekker.

“Het aanpakken van de warmte-, koude- en ventilatievraag is doorgaans een veel langer lopende businesscase. Het is daarom goed dat er met de energielabels nu een stok is vanuit de overheid en dat hier subsidies, perspectief en uitleg bij wordt gegeven. Maar er is ook meer handhaving nodig.”

Dekker schat de groep die nauwelijks iets doet op ongeveer een kwart en “ook al komen er vanuit deze groep nog wel eens geluiden van een bepaalde ‘verplichtingsmoeheid’, deze zomer zou met alle weersextremen toch het besef moeten brengen om actie te ondernemen”. Om deze groep in beweging te krijgen is het belangrijk dat zij worden ontzorgd. Verduurzamen staat in veel gevallen namelijk ver van hun eigen werkzaamheden af.

Hiervoor is MKB-Nederland binnen de versnellingsaanpak verantwoordelijk voor het ontzorgingsprogramma. Hij hoopt dat er ook wordt gekeken naar de verbinding met de bedrijventerreinen. “Daar kunnen de grote klappers worden gemaakt, op bedrijventerreinen waar veel mkb’ers zitten, daar liggen de meeste uitdagingen. Maar ook de meeste kansen. Als je daarvoor een gestandaardiseerde businesscase kunt bieden, dan kun je hele grote slagen maken.”

Bedrijventerreinen
Hoewel bedrijventerreinen veel mkb’ers verenigen en gevoelsmatig met een wijkachtige aanpak te verduurzamen zijn, valt dat in de praktijk vies tegen. “Alle gebouwen zijn bijvoorbeeld verschillend. Gebouwgebonden installaties en de vaak specifieke bedrijfsprocessen zijn moeilijk te verduurzamen. Qua warmte, koeling en ventilatie zit je dan al snel naar maatwerk te kijken”, aldus Dekker.

“Hier zouden meer partijen op moeten inspringen. Door brede oplossingen te adviseren, dus naast warmte, koeling en ventilatie ook een propositie te ontwikkelen waarbij zonnepanelen, dakisolatie en vervanging van dakbedekking gezamenlijk worden aangepakt.  Er is ruimte voor standaardisatie, want deze bedrijven werken met een onderhouds- en budgetplanning. Hierdoor weet je wat wanneer moet gebeuren en kun je de vervangingsmomenten veel beter timen.”

Het versnellingsprogramma voor bedrijventerreinen ligt bij TKI Urban Energy, waar wordt gewerkt aan innovatieprogramma’s rond onder andere collectieve oplossingen. “Daarbij zou ook goed naar datagedreven energiegebruik moeten worden gekeken. Bedrijven moeten niet alleen inzicht in hun gebruik moeten krijgen, maar het ook slim kunnen aansturen en uitwisselen.”

Om de lastige collectieve warmteoplossingen op te schalen zijn er hekjes geplaatst in de SDE++-septemberronde. Een goede en nodige zet volgens Dekker, maar ook dit is niet de heilige graal. “Veel projecten vielen buiten de SDE-boot en de hekjes zorgen ervoor dat de noodzakelijke technieken worden opgeschaald. Tegelijkertijd gaat dit er niet voor zorgen dat de businesscases nu opeens als paddenstoelen uit de grond schieten, zeker niet omdat het hier vaak gaat om langjarige projecten.”

Utiliteitsbrede aanpak
Dan zijn er nog twee problemen die utiliteitsbreed spelen en dat zijn de vaak aanwezige split incentive en de aansluitingsproblemen waar grote warmtesystemen tegenaan lopen. De split incentive is dat de eigenaar vaak niet de gebruiker van het pand is. Dat brengt complexe vragen met zich mee over de kostenverdeling, het ambitieniveau en toekomstige huurprijs.

Uit het onderzoek van de Universiteit Maastricht blijkt weliswaar dat kantoren met een energielabel D of lager te maken hebben met prijsdalingen tot wel 40 procent, maar dat zagen de onderzoekers niet terug in de huurprijzen. De huur van energiezuinige kantoren ligt gemiddeld zo’n 5 procent hoger, maar dit percentage is na de energielabel C-verplichting niet veranderd.

Met de huren lijkt weinig te gebeuren, ongeacht de mate van verduurzaming. Dat lijkt een bevestiging dat het voorlopig nog altijd de koplopers met een intrinsieke motivatie zijn die hun kantoren aan het verduurzamen zijn.

Wie vervolgens een grote warmtepomp of een collectieve warmteoplossing wil krijgt te maken met aansluitingsproblemen. Het elektriciteitsnet heeft te maken met steeds meer netcongestie en de ontwikkeling van warmtenetten ligt in de meeste gevallen stil in afwachting van de nieuwe Warmtewet.

“Uiteindelijk blijft ontzorgen ook hier het allerbelangrijkste. Het is goed dat de Erkende Maatregelenlijsten energiebesparing (EML) wordt uitgebreid, onder andere met de hybride warmtepompen, maar er moet breder worden gekeken”, stelt Dekker.

Daarbij zou de verhoging van de terugverdientijd van de EML van vijf naar zeven jaar volgens hem een goed idee zijn. Hoewel Rob Jetten, demissionair minister voor Klimaat en Energie, dit heeft voorgesteld voor 2027, staat dit door de val van het kabinet op losse schroeven.

“Het beleid richt zich op energielabels en energie-efficiëntie, maar de uitvoerders van de bijbehorende maatregelen, de aannemers en installatiebedrijven, focussen zich te veel op een beperkt aantal technieken. Ze zouden meer totaalpakketten, met brede adviezen, aan de utiliteit moeten gaan aanbieden. Dat is weliswaar een heel ander verdienvermogen, maar ook een veel grotere verdienmarge.”