Is een collectieve- én coöperatieve warmtetransitie mogelijk in Nederland?
19.01.2024 Brendan Hadden

De warmtecoöperatie staat in Nederland nog in de startblokken. De nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) zou daar verandering in kunnen brengen: voortaan moet minstens 50 procent van collectieve warmtevoorzieningen zoals warmtenetten in publieke handen zijn. Een land als Denemarken heeft laten zien dat coöperaties zich goed lenen voor het regelen van collectieve warmte. Kan de aanleg van warmtenetten ook in Nederland gepaard gaan met meer coöperaties? Of is een ander model logischer?
Op het gebied van stroomvoorziening kunnen we voorzichtig stellen dat de energiecoöperatie is 'doorgebroken'. Volgens de Lokale Energie Monitor 2022 van HIER en Energie Samen heeft 86 procent van de gemeenten in Nederland ondertussen een actieve energiecoöperatie. De meeste daarvan zijn actief op het gebied van zonnestroom en een aantal daarvan heeft nu ook succes met een professioneel bestuur in plaats van vrijwilligers.
Toch blijven de coöperaties op het gebied van warmte enigszins achter. Daar zijn verschillende redenen voor: HIER noemt bijvoorbeeld dat het vaak complexe en kapitaalintensieve projecten zijn, waarbij veel specialistische kennis nodig is. Ook concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) eind 2023 dat gemeenten nog onvoldoende duidelijkheid scheppen in hun plannen voor de warmtetransitie, waardoor huishoudens voor individuele warmteoplossingen (warmtepompen) kiezen.
Het kabinet heeft ambitieuze doelstellingen voor collectieve warmte: demissionair minister voor Klimaat en Energie Rob Jetten gaf aan dat er uiteindelijk zo’n 2,6 miljoen extra aansluitingen zullen moeten komen. Tegelijk wil de overheid burgers beschermen tegen hoge prijzen, als gevolg van alle benodigde investeringen. Dat is een van de redenen dat in de nieuwe Wcw warmtebedrijven die collectieve voorzieningen zoals warmtenetten realiseren voortaan grotendeels publiek eigendom moeten zijn.
Hier zouden coöperaties, die doorgaans volledig in handen van burgers zijn, een rol kunnen spelen. De Deense warmtetransitie is hier een voorbeeld van; daar is een groot deel van de warmtenetten in handen van coöperaties. Hoe realistisch is het dat in Nederland een soortgelijke aanpak mogelijk is?
Warmtecoöperaties nog in de startblokken
Om te beginnen met de huidige stand van zaken in Nederland. Volgens de Lokale Energiemonitor 2022 waren er in dat jaar drie warmtecoöperaties die daadwerkelijk operationeel waren en warmte leverden aan een warmtenet. Dat zijn de coöperaties Duurzaam Hoonhorst (Hoonhorst), Energiek Nagele (Nagele) en Thermo Bello (Culemborg).
In totaal waren in 2022 78 actieve projecten van coöperaties op het gebied van collectieve warmtevoorziening, hetzelfde aantal als in 2021 en één meer dan in 2020. Dat betekent niet dat er geen nieuwe projecten bijkomen, alleen dat het aantal projecten dat is stopgezet of inactief werd in die jaren net zo groot was als het aantal nieuwe projecten.

Veruit het grootste deel van de coöperaties gaan om het realiseren van een warmtenet. Van de in totaal 113 projecten bekend bij de Lokale Energie Monitor (inclusief inactieve en stopgezette projecten) zijn 81 bezig met het ontwikkelen van een warmtenet. De daaropvolgend meest voorkomende techniek is het leveren van groen gas.
Wat betreft warmtebronnen is het landschap verdeelder. De twee meest populaire eenduidige bronnen zijn allebei vormen van aquathermie, namelijk thermische energie uit oppervlaktewater (TEO, 22 projecten) en thermische energie uit afvalwater (TEA, 9 projecten). Daarnaast zijn er nog een relatief groot aantal projecten waarbij het om een combinatie van bronnen gaat (19).
Al met al ontstaat er een beeld van een ontwikkeling die in de kinderschoenen staat. Volgens de database van de Lokale Energiemonitor 2022 zouden er tussen nu en 2028 slechts drie verdere projecten operationeel moeten worden (twee warmtenetten en één coöperatieve voorziening van warmtepompen). Dat warmtecoöperaties een serieuze bijdrage leveren aan het realiseren van warmtenetten is dus momenteel nog alles behalve duidelijk.
Het Deense model
Waar de warmtenetten in Nederland nog niet van (of in) de grond lijken te komen, heeft Denemarken lang geleden al laten zien dat het mogelijk is. De Deense overheid heeft na de oliecrisis van 1973 stevig ingezet op warmtenetten en coöperatieve warmte, met resultaat.
Tegenwoordig hebben 64 procent van Deense huishoudens een aansluiting op een warmtenet. Volgens het International Network for Sustainable Energy (INFORSE) Europe zijn de warmtenetten voor een groot deel in handen van coöperaties. Denemarken heeft rond de 400 bedrijven die over de warmtenetten gaan, waarvan 50 bedrijven in handen van gemeenten zijn en in 66 procent van de warmtevraag voorzien. De andere 350 zijn vrijwel allemaal coöperaties, in handen van burgers.
Ten dele hierdoor is de Deense warmtevoorziening zowel duurzamer als goedkoper dan de Nederlandse. Zo zou volgens TNO in Denemarken 63 procent van de warmte afkomstig zijn uit duurzame bronnen, ten opzichte van 36,5 procent in Nederland. Een ander rapport van TNO vergeleek de kosten van collectieve warmtesystemen in verschillende landen, en concludeerde dat bij een gemiddeld warmteverbruik (voor het respectievelijke land) een Nederlandse consument 40 euro per gigajoule betaalde en een Deense consument slechts 26 euro per gigajoule.

Wat zijn dan de belangrijkste verschillen tussen Nederland en Denemarken? De eerste is dat het wettelijk is vastgelegd dat warmtebedrijven geen winst mogen maken. Deense warmtetarieven zijn verder ook gebaseerd op de kosten van het desbetreffende warmtenet, en kunnen zodoende verschillen per gebied. In Nederland is er sprake van een maximaal warmtetarief, gebaseerd op de prijs van gas.
Hoogleraar energiemarkten Annelies Huygen licht dit in een interview met Lex Bohlmeijer toe: “Bij ons heeft iedereen min of meer hetzelfde tarief voor warmte. Dat is van overheidswege ingesteld. Daar heeft ieder bedrijf zijn eigen tarief. Je doet het met elkaar. Je bent afhankelijk van je bronnen. Als jij een goede bron hebt, dan ben je goedkoper uit dan in een andere wijk met minder bronnen.”
Wat hebben warmtecoöperaties van de Wcw nodig?
Een aantal elementen uit het Deense voorbeeld lijken navolging te gaan vinden in de nieuwe Wcw. De veranderingen zijn zowel belangrijk voor warmtenetten als techniek, als warmtecoöperaties als organisatievorm.
Zo heeft het kabinet aangekondigd de warmtetarieven los te gaan koppelen van de tarieven voor gas. De Rijksoverheid schrijft: “De kosten van energie via warmte worden steeds meer gebaseerd op wat het kost om een collectief warmtesysteem aan te leggen en te onderhouden. In plaats van zoals nu op basis van de gasprijs. Dit beschermt klanten en warmtebedrijven tegen hoge kosten.”
Ook Huygen sluit zich aan bij het belang van deze stap. “De meeste haast zit erin dat de tarieven op een andere manier gevormd moeten worden”, stelt ze. “De tarieven van warmte zitten al lang vast aan de tarieven voor gas. Terwijl warmte veel goedkoper kan zijn dan gas. Maar in onze wet staat dat het omhoog gaat, iedere keer dat de gasprijzen omhoog gaan. Daar moeten we snel mee stoppen.”
In zijn toelichtende brief aan de Tweede Kamer noemt Jetten verder dat er in de Wcw gekozen is voor een “een lichter regime voor warmtenetten tot 1500 aansluitingen”, om het voor nieuwe partijen zoals coöperaties makkelijker te maken in de markt toe te treden.
Al met al zullen coöperaties die goede warmtebronnen kunnen realiseren (en dus goedkope warmte kunnen aanbieden) door deze wijzigingen makkelijker huishoudens kunnen overhalen om zich aan te sluiten. Hoewel er nog zeker uitdagingen over zijn – HIER noemt de samenwerking met gemeenten en een gebrek aan expertise bijvoorbeeld – zou de nieuwe Wcw dus een stap in de goede richting kunnen zijn voor de coöperatieve warmtetransitie.